10 jaar ukIQ!

Welkom op deze bijzondere pagina van onze website. Het is niet zomaar wat om het tienjarig bestaan te vieren van een organisatie die helemaal niet bestond. Waar geen voorbeeld voor was en waar we niet precies van wisten hoe het moest, waar het heen zou gaan, waar we nu zouden staan. En kijk! Hier staan we! 10 jaar verder en met een mooie groep specialisten in het hele land, die voor jonge kinderen met een ontwikkelingsvoorsprong en hun ouders klaarstaan! Jij hebt de infowaaier, die we vanwege dit jubileum ontwikkeld hebben, in je bezit, en bent zo op onze site terechtgekomen. Nogmaals: welkom! Lees de teksten, maak gebruik van onze kennis en aarzel niet om ons te benaderen als dat nodig is!

Op deze pagina leggen we je meer uit over de waaier. Want op de waaier staat in het kort uitgelegd wat je kunt doen, we vinden dat we je dan ook wat meer informatie moeten geven. Hoewel we zeker weten dat deze waaier jou zal gaan helpen, weten we ook zeker dat hiermee niet al je uitdagingen met deze kinderen zijn opgelost. Hoe weten we dat zo zeker? Niet omdat we denken dat jij het niet kunt, wel uit ervaring. Want we kunnen je inmiddels, na 10 jaar, met onze hand op ons hart, vertellen dat ook wij bij ieder nieuw ukje moeten puzzelen, zoeken, proberen om ‘het knopje’ te vinden waarmee we ze ‘aan’ krijgen. Veel plezier met het lezen, veel plezier met het zoeken naar dat knopje, maar bovenal veel (meer) plezier met en in je werk met deze groep kinderen.

Hoe lees ik deze waaier?

Deze waaier is bedoeld om je een kijkje te geven in de leef- en denkwereld van jonge kinderen met een grote ontwikkelingsvoorsprong. Het is geen opleiding en het lost niet direct al je vragen op. Het helpt je wel om eens met een andere bril te kijken naar die snel ontwikkelende kinderen. We nodigen je uit om deze waaier te lezen, te gebruiken en contact met ons te zoeken als je vragen hebt! Dat kan op ukiq@ukiq.nl

Informatie

In je handen heb je 10 jaar ukIQ ervaring! We willen graag al die successen met je delen, zodat ook jij in jouw dagelijkse praktijk aan de slag kunt met die jonge, snelle kinderen. We ontdekten wat de pijlers zijn om met deze kinderen te werken: peergroup, mindset en uitdaging. Ze hebben peers nodig om een gezond zelfbeeld op te bouwen. Ze hebben een groeimindset nodig om te kunnen ontwikkelen. En dat leren we ze door uitdaging aan te bieden, binnen die peergroup. Veel plezier met deze feestwaaier en met de kids! Meer weten? Scan de QR-code achterop de waaier.

Een droom!

Tien jaar geleden startte ukIQ vanuit een droom: een groep voor kinderen met een grote ontwikkelingsvoorsprong. Die droom ontstond toen Lilian bij haar eigen kinderen zag hoe lastig ze het hadden in de reguliere kinderopvang en op school. Al snel werd deze droom groter: alle kennis en ervaring delen met professionals, want wat is kennis waard als je het voor jezelf houdt? Daarom zijn we heel trots op en blij met al die specialisten die we in de afgelopen jaren hebben opgeleid. Jij mag er ook bij horen: kom je ook bij ukIQ?

Hoewel we destijds startten vanuit het niets, hadden we natuurlijk wel een idee waar we heen wilden: een groep voor jonge kinderen met een (vaak grote) ontwikkelingsvoorsprong. Eén van de belangrijkste ideeën daarvoor was dat we dachten dat het belangrijk was voor kinderen om peers te hebben. Van daaruit ontstond dus het idee voor een groep. Dat was de eerste en belangrijkste pijler, die stond vanaf het begin. De andere twee pijlers, die je verderop in de waaier aantreft, ontstonden gaandeweg, toen we steeds meer zicht kregen op de processen die de kinderen, los van elkaar maar vooral ook met elkaar doorliepen.

Eén van de meest ingewikkelde dingen bij de start van de eerste groepen, was wel het ‘selecteren’ van kinderen. Welk kind ‘hoort, valt, past’ binnen de doelgroep, en welk kind niet? Omdat Lilian ruimschoots ervaring had met haar eigen kinderen, had ze wel een idee. Tegelijk, en dat is een heel belangrijk standpunt gebleken, is het niet zo dat wanneer je één hoogbegaafd kind kent, je meteen ook weet welke andere kinderen ‘het’ ook zijn. Want, zoals je al eerder hebt gelezen: voor ieder kind zit ‘het knopje’ weer op een andere plaats. En dat betekent dat het beeld dat ieder kind laat zien, ook net weer anders is dan van alle andere kinderen die we ooit zagen. Al moeten we wel zeggen dat we zo na 10 jaar ervaring, wat meer in ‘types’ kinderen denken.

Het signaleren van kinderen werd een belangrijk onderdeel voor de groep. We hebben ervaren dat wanneer er kinderen in de groep zitten die gemiddeld/iets bovengemiddeld presteren, onze ukqies prompt niet meer laten zien wat ze werkelijk kunnen. Of ze weten, merken, voelen dat ‘die andere’ kinderen in de meerderheid zijn, en zij zich dus aan moeten passen. En dat is nu nèt NIET wat we willen!

Hoe signaleer je als er eigenlijk te weinig (wetenschappelijke) kennis is, te weinig (wetenschappelijk) onderzoek is gedaan? Hoe kom je erachter of een kind werkelijk past, terwijl je het tegelijkertijd niet kunt of wilt testen op IQ? Want laten we daar duidelijk in zijn: kinderen hoeven geen IQ test te ondergaan om toegelaten te worden tot de ukIQ. Ten eerste is dat een zeer kostbare aangelegenheid, ten tweede is het testen van kinderen onder de 6 jaar een onzekere gebeurtenis (je weet onvoldoende zeker dat de uitslag van de test ook past bij het kind) en ten derde omdat een test op zo jonge leeftijd onvoldoende informatie geeft over het cognitief functioneren op academisch vlak (school bedoelen we daarmee).

Nogmaals: hoe signaleer je als er zo weinig kennis voorhanden is? Door gebruik te maken van onze eigen kennis en door ons goede verstand in te zetten. Want het woord voorsprong zegt het al: iets sneller doen dan de algemene groep.  Daarnaast zijn we uiteraard uit gaan zoeken wat er wetenschappelijk bekend is over ontwikkelingsvoorsprong. Lilian heeft zich hier tijdens haar ECHA-studie aan de Radboud Universiteit verder in gespecialiseerd, door op zoek te gaan naar de nieuwste onderzoeken. En wat blijkt? Dat wat we al veronderstelden, blijkt te kloppen met de nieuwste onderzoeken! Dat geeft het vertrouwen dat we met dat wat wij nu weten op de goede weg zitten. En daarnaast: hoe belangrijk is het dat we zeker weten of een kind een voorsprong heeft?

In de waaier spreken we van een voorsprong als het kind minimaal 2 keer sneller is dan leeftijdgenoten. Dat is al een ingewikkelde, met name omdat ouders vaak niet eens doorhebben dat hun kind een opvallende ontwikkeling laat zien. Dus daar is onze expertise hard nodig. Verder maken we gebruik van onze ervaring, maar ook van een ‘6e’ zintuig. Dat klinkt misschien vreemd, dat heeft alles te maken met die ervaring en met een bepaalde manier van kijken die we onszelf hebben aangeleerd.

Op de volgende kaart zie je dat we voor kinderen tussen 2 en 4 jaar oud aangeven dat het gedrag overeen moet komen met gedrag van een kind dat een jaar ouder is. Dat betekent dat een kind van 2 jaar dingen moet doen die passen bij een kind van 3 jaar oud. Moet dit kind dan alles doen alsof hij een kind van 3 jaar is? Nee, zeker niet. We garanderen je wel dat wanneer je vaker kinderen met een voorsprong hebt gezien, des te beter ga je het gedrag herkennen. We benoemen ook dat het gedrag ondubbelzinnig moet zijn. Dat vinden we belangrijk omdat je daarmee voorkomt dat verschillende mensen eenzelfde begrip gebruiken, maar totaal iets anders bedoelen. Denk maar aan het begrip ‘veilig’. Voor de een is ‘veilig’ als er veel mensen om hem heen zijn, voor de ander is dat juist totaal niet veilig. Daarom moet helder zijn waar we het precies over hebben. Verder hebben we het steeds over ‘gedrag’. Misschien roept dat de vraag op hoe dat zich verhoudt tot een ontwikkelingsvoorsprong? Want een ontwikkelingsvoorsprong start toch in de hersenen? Ja, dat laatste klopt. We kijken naar gedrag omdat (met name jonge) kinderen alleen maar door gedrag hun intelligentie kunnen laten zien, of om het anders te formuleren: wij intelligentie alleen maar kunnen signaleren door hun gedrag. Verder willen we dat gedrag voor langere tijd zichtbaar is omdat kinderen tussen 0 en 4 jaar een grillige ontwikkeling laten zien. Dat betekent dat ze soms ineens voor kunnen lopen op een bepaald gebied en een paar maanden later niet meer. We hebben gezien dat kinderen met een grote voorsprong veel voorlopen en constant blijven voorlopen. Het is natuurlijk duidelijk dat als een kind op meer gebieden voorloopt, het dan ook voor iedereen duidelijker is dat er sprake is van een echte voorsprong. Wat we niet doen is aangeven hoever een kind voorloopt. Dat is nu net waar een IQ test voor nodig is en daarvan zeggen we: doe dat alleen als het nodig is en dan pas wanneer het kind 6 jaar of ouder is.

Kenniswaaier ukIQ 10 jaar!

Lilian van der Poel

De waaier kost €7,50. Bestellen? Klik op de knop bestellen hieronder!

Ontwikkelingsvoorsprong 1

Gedrag dat past bij een hogere leeftijd dan van het kind. Bij 0-2 jaar: minimaal twee keer sneller dan het gedrag van leeftijdgenoten. Vanaf ±2 jaar: te koppelen aan gedrag van een kind van minimaal 1 jaar ouder. Het gedrag moet objectief en ondubbelzinnig te beschrijven zijn, voor langere tijd zichtbaar, i.i.g. cognitief en op één ander ontwikkelingsgebied; hoe meer gebieden, des te zekerder de voorsprong.

Op de kaart over ontwikkelingsvoorsprong spreken we voor het eerst over hoogbegaafd. Kijken we naar het buitenland (het maakt niet uit waar), dan zien we dat er over de hele linie wordt gesproken over hoogbegaafde baby’s, peuters, kleuters. In Nederland spreken we pas over hoogbegaafd als er een IQ test is afgenomen. Dat doen we omdat we er in Nederland van overtuigd zijn dat je ook dan pas kunt spreken van hoogbegaafdheid: het is dan namelijk wetenschappelijk aangetoond. Je kunt je afvragen of dat helemaal klopt. Hoogbegaafdheid is namelijk erfelijk en de aanleg is al aanwezig bij de geboorte van een kind. Het zit hem nu net precies in die aanleg waar de moeilijkheid zit: als de aanleg niet tot ontwikkeling komt, dan kun je uiteindelijk ook niet spreken van hoogbegaafdheid. Aan de andere kant is het ook zo dat het juist vaak de ouders zijn van de -in aanleg- hoogbegaafde baby’s en peuters die goed aansluiten bij hun ontwikkeling, waardoor de begaafdheid goed ondersteund wordt. Het begrip IQ is door de jaren heen heel erg gelieerd.

Ontwikkelingsvoorsprong 2

Ontwikkelingsvoorsprong is een begrip dat in de wetenschap nog niet zo goed gedefinieerd is. Dat komt omdat nog veel onderzoek nodig is. Toch denken we dat we er al wel iets over kunnen en móeten zeggen. Dat komt omdat we regelmatig bij jonge kinderen al situaties zien die je kunt voorkomen als je op tijd bijstuurt. En om bij te kunnen sturen heb je kennis en informatie nodig. Kijk je naar het begrip hoogbegaafdheid, dan spreken we van hoogbegaafdheid (IQ=130) als je twee standaarddeviaties afwijkt van de gemiddelde intelligentie (IQ=100). Daarom gaan we ervan uit dat wanneer een jong kind op meer gebieden ook zoveel afwijkt, er sprake is van een grote voorsprong. Waarom vinden we dat we dit kunnen zeggen? Dat heeft te maken met wat wij in de afgelopen 10 jaar aan observaties hebben gedaan. Die observaties lijken overeen te komen met dat wat we als een grote voorsprong benoemen. Maar…opgelet, want er moet nog onderzoek gedaan worden. In deze waaier bespreken we de thema’s die we de afgelopen jaren steeds weer tegenkwamen.

Peergroup

In de ukIQ groepen zien we dat kinderen de eerste keer wat timide binnenkomen. Hun ouders vinden het spannend: op andere plekken ging het soms niet zo goed met hun kind. We zien steeds weer dat de kinderen na een paar minuten ontspannen. Deze kinderen lijken wel op hen! Ze praten zoals zij, ze willen veel weten, ze stellen vragen, net zoals zij! Hier kunnen ze zichzelf zijn. Daarom is Peergroup bij ukIQ de allerbelangrijkste pijler.

Wanneer ouders zich bij ons melden, is er vaak iets aan de hand: hun kind is ongelukkig, heeft geen zin meer om naar de peuterspeelzaal of kinderopvang te gaan of dat wat de begeleiders op de opvang vertellen over het kind totaal niet lijkt op wat de ouders van hun kind weten en zien. Als een kind voor het eerst bij de ukIQ groep komt, dan is dat natuurlijk altijd even ingewikkeld. Er wordt even gehuild, we nemen een kind op schoot en in veel gevallen klaart het kind op als hij doorheeft dat de andere kinderen in de groep net zo praten als hij, dezelfde woorden gebruiken. En niet onbelangrijk: de begeleiders praten ook ‘normaal’, zoals papa en mama doen. In een andere setting zitten kinderen met een voorsprong bij leeftijdsgenoten. Dat zijn meestal geen ontwikkelingsgelijken. Want een 2-jarige die een normale ontwikkeling doorloopt heeft vaak een veel kleinere woordenschat dan een 2-jarige die heel snel ontwikkelt. Ze zijn verder in hun spelontwikkeling, hebben al meer capaciteiten om gebeurtenissen in te schatten of te voorspellen. Dan is spelen met een kind van je leeftijd niet alleen niet zo leuk, maar vaak ook ronduit frustrerend. Bij de ukIQ komen ze ineens kinderen tegen die wel kunnen denken, spelen en praten op een manier die voor hen (veel meer) passend is. Je ziet dan dat het kind met de voorsprong zich eenzaam voelt, alleen gaat spelen of toe gaat kijken en vooral de nabijheid zoekt van de begeleiders. De andere kinderen worden dan vaak ‘de kindjes’. De begeleiders op hun beurt zien vaak wel dat er dingen anders zijn, maar heb je geen kennis over een voorsprong, dan wordt het heel lastig inschatten wat er met dit snelle kind ‘aan de hand’ is. Het gebeurt dan nogal eens dat er verkeerde conclusies worden getrokken: het kind heeft ADHD, het kind is autistisch of begeleiders zien niets. Dat komt dan meestal omdat het kind niet meer kan of wil laten zien wie hij werkelijk is. Ligt dat dan aan de begeleiders? Nee, natuurlijk niet. Je moet immers kennis hebben om een voorsprong goed te herkennen. Kunnen ze dit kind ondersteunen? Jazeker, en deze waaier is het begin.

Een kind met een voorsprong heeft veel aan een peergroup. Dat zijn andere kinderen met ongeveer dezelfde ontwikkeling. Dat is precies wat we teruggezien hebben bij de kinderen in de ukIQ groepen. Ze spelen gemakkelijker met elkaar, durven sneller antwoord te geven en herkennen zich makkelijker in de andere kinderen. Doordat ze zich kunnen spiegelen aan elkaar, krijgen ze reacties die passen bij wat ze zelf doen en die ze snappen. Hiermee help je dus het kind met de ontwikkeling van zijn identiteit. Omdat ze zo anders, zoveel sneller ontwikkelen, hebben ze regelmatig ook het gevoel er niet ‘bij te horen’, oftewel belonging. Dat heeft allemaal te maken met jezelf wel of niet kunnen herkennen in de ander. Dat lukt bij ukIQ groepen vaak veel beter: de andere kinderen spiegelen hem op een passende manier.

Wat kun jij als volwassene doen om ervoor te zorgen dat kinderen met een voorsprong passend ontwikkelen? Gelukkig is er wel een aantal dingen. Bij peuters kun je binnen je organisatie altijd kijken of het mogelijk is om een kleine groep te organiseren van kinderen met ongeveer hetzelfde ontwikkeling. Al neem je ze een of twee keer per week een half uurtje samen en doe je een passende opdracht met ze, daar hebben ze al heel veel aan. Voor kleuters kun je differentiëren in de kring door andersoortige vragen te stellen, maar ook door een kleine kring te organiseren waar je met de snellere kinderen in werkt. Hoe belangrijk het is voor kinderen om zichzelf te herkennen en zo te werken aan hun identiteit blijkt uit allerlei onderzoek. En hoe leuk is het als kinderen samen op ontdekkingstocht kunnen gaan en naast de wereld, in een peergroup, elkaar en zichzelf kunnen ontdekken.

Mindset

Mindset is de tweede pijler van de ukIQ groep. Bijna zonder uitzondering zien we bij de kinderen dat ze een vaste mindset hebben: ‘als ik iets niet in een keer kan, dan kan ik het dus niet’. Hoe jong ze ook zijn, we zien dat de grootste groep snelle peuters en kleuters het ingewikkeld vindt om te oefenen, om moeite te doen. Dat belemmert hen in hun groei en ontwikkeling. Daarom werken we altijd, bij alles wat we doen, aan een groeimindset.

Regelmatig steigert een van de ukken als we een oefening willen laten doen: hij begint er echt niet aan! Een geval van vaste mindset. Een vaste lijkt zich bij een bepaalde groep kinderen met een voorsprong makkelijker te ontwikkelen. Hoe komt dat? Als je gewend bent dat de dingen die je doet, vrijwel altijd in een rap tempo goed gaan, dan ga je op een zeker moment van jezelf verwachten dat je alles in een keer goed kunt. Dat is eigenlijk wat er gebeurt.

Een kind met een vaste mindset laat verzet zien als iets niet (snel genoeg) lukt. Of je ziet dat er op bepaalde vlakken geen ontwikkeling is. Dat gebeurt als het kind bang is iets niet (in een keer) te kunnen. Dan zal het kind die taak, oefening of handeling vermijden. Je ziet ook dat kinderen gemakkelijk opgeven. Dat alles komt voort uit de drang geen fouten te willen maken. Dan kun je maar beter niets doen, toch?!

Kinderen met een vaste mindset moeten meer lef leren hebben. Lef om dingen te doen waarvan ze niet zeker zijn of ze ze wel (meteen) kunnen. Om dat te kunnen leren, moeten we eerst oefeningen aanbieden die ze nu net niet in een keer kunnen en waar ze voor moeten oefenen. Want als een kind leert oefenen, leert het dat je ergens beter in wordt door het vaak te doen. En juist, je snapt het, dat hebben deze kinderen nog niet zo vaak bij de hand gehad. Daarom moeten wij op zoek naar passende opdrachten. Dat betekent dat het in de zone van de naaste ontwikkeling moet liggen. Pas als een kind dingen te doen krijgt die hij niet meteen kan, kan hij leren wat falen is, kan hij leren hoe het voelt en kan hij leren dat dat nu net een essentieel onderdeel van leren is.

Hoe krijg je een kind zover dat hij dingen wil gaan doen die ertoe leiden dat hij iets leert? In ieder geval moet het uitnodigend zijn. Dat kan doordat de oefening of het eindresultaat zó leuk is, dat het kind haast niet anders kan/wil dan het doen. Of dat wat geoefend moet worden is nodig om een ander doel te bereiken. Wij maakten in de groep eens vleermuizen. Daar moesten vleugels voor geknipt worden. Niet alle kinderen konden al knippen, maar het hebben van de vleermuis was zó leuk, dat ook de kinderen die nog niet konden knippen maar wat graag oefenden. Let er goed op dat de oefening in de ZNO van het kind ligt. Die bepaal jij niet, die wordt bepaald door de ontwikkeling van het kind zelf. Dat betekent dat je ook opdrachten geeft waarvan je zeker weet dat het kind ze maar ternauwernood of niet uit kan voeren zonder hulp of zonder te oefenen. Want alleen zo werk je aan een groeimindset

Uitdaging

De derde pijler is uitdaging. We gebruiken uitdaging om te werken aan de mindset. Hoewel het de belangrijkste reden is, is het niet de enige. We werken met kinderen die een groot cognitief vermogen hebben, die sterke hersenen hebben. Die willen ze graag gebruiken, die móeten ze gebruiken. Dat is hun talent. Daar worden ze gelukkig van. Hoe leuk is het dan om, door middel van die uitdaging, te werken aan een gezond zelfbeeld, een goede dosis lef en een groeimindset. Daar staan wij voor bij ukIQ!

Wanneer je wilt werken aan een groeimindset (zie kaar Mindset) moet je dingen aanbieden die uitdagend zijn. Daar zijn deze kinderen niet altijd dol op: als je immers een vaste mindset hebt, dan heb je eigenlijk geen zin om foutjes te maken. Kinderen kunnen zich dan ook fors verzetten tegen zo’n opdracht. Dat verzet kan er op verschillende manieren uitzien: weigeren, de taak stukmaken als het niet lukt of huilen en zo proberen onder de taak uit te komen.

Om te leren omgaan met uitdaging, is het nodig dat het kind gaat zien wat inzet en oefening hem oplevert. Uitdaging wordt daarmee geen doel op zich, maar een middel om een doel te bereiken. Het kan het kind enorm helpen wanneer je overzicht biedt over de taak. Dan wordt het inzichtelijk wat er voor het kind beter wordt, wat er verandert en wat hij ermee opschiet. Als het kind dan ook nog leert welke stappen hij heeft gezet, dan geeft dat veel inzicht. Zo kan het verscheuren van een ‘mislukte’ taak ertoe leiden dat het kind in gaat zien dat hij dubbel zoveel werk moet doen: de taak moet immers over dan. Dat zorgt ervoor dat het kind begrip krijgt voor wat er nodig is, en leert dat doorzetten echt nodig is om iets te bereiken.

Bovenstaande kun je bereiken door het kind te ondersteunen in zijn taak, door bijvoorbeeld de taak in kleine stapjes te knippen. Daardoor krijgt het kind overzicht over de taak en wordt duidelijk wat hij al wel kan en wat nieuw is. Wanneer je kunt laten zien aan een kind, in een reeks oefeningen, dat wat hij maakt beter wordt, dan leert het kind een belangrijke les: dat doorzetten en herhaling verbetering geeft in wat je kunt. Uiteraard is het altijd fijn voor het kind als hij aanmoediging krijgt.

Signaleren

Op de kaarten ‘Signaleren’ heb je 3 verschillende leeftijdsgroepen gezien. Daar vind je de meest opvallende signalen waaraan je kunt zien dat een kind een voorsprong heeft. Hoe ouder een kind is, des te beter je kunt zien of het kind al lang een voorsprong heeft. Daar heb je de ouders bij nodig. Zij weten namelijk hoe het kind zich heeft ontwikkeld tot die tijd. Heb jij eenmaal de kennis, dan kun jij degene zijn die het verschil kan maken bij het signaleren. Zowel voor de ouders als voor het kind. Lees het boek ‘Bijdehante baby’s en pittige peuters of schrijf je in voor de opleiding als jij dat verschil wilt maken.

  1. 0-2 jaar Wakkere blik en hoofd ophouden bij geboorte Jong willen zitten Grote woordenschat Weinig slaap nodig
  2. 2-4 jaar Brede interesse Sterk geheugen Interesse in levensvragen Interesse in letters/cijfers Grote taakgerichtheid
  3. 4-6 jaar Op zoek naar echte vriendschap Reflectievermogen Tekenen: veel details Leest/rekent*

Zijnskenmerken

Tessa Kieboom ontwikkelde de theorie van de Zijnskenmerken: ze zag bij veel begaafde mensen de zijnskenmerken zoals ze eerder beschreven zijn. Bij jonge kinderen kun je ze soms heel zuiver terugzien in hun gedrag. Daarom gebruiken we ze bij ukIQ. Zoals het woord al zegt: we hebben het over het ‘Zijn’ van iemand. Je mag deze kenmerken nooit wegtrainen of afkeuren. Wat je wel kunt doen is het kind helpen ermee om te gaan. Want het zijn kwaliteiten waar het kind voordeel van kan hebben, maar die soms ook aardig dwars kunnen zitten.

Welke kenmerken zag Kieboom? Dat zijn er vier, te weten:

  • Hoge lat
  • Kritische instelling
  • Rechtvaardigheid
  • Denkgevoeligheid

De hoge lat ligt dicht aan tegen de vaste mindset: het kind vindt het lastig om dingen te doen als hij er niet zeker van is of het ‘perfect’ gaat zijn. Door met en voor het kind de normen op een redelijk niveau te leggen maak je in ieder geval duidelijk dat zijn idee dat het perfect moet zijn niet overeenkomt met wat jij verwacht.

De kritische instelling zorgt ervoor dat het kind gevraagd en ongevraagd commentaar geeft op anderen. In dit geval heeft het kind reflectie nodig wanneer het wel iets mag vinden en zeggen, en wanneer hij lekker voor zich houdt wat hij vindt omdat het niet passend is.

Het grote rechtvaardigheidsgevoel van deze kinderen kan er zomaar voor zorgen dat een heleboel dingen als ‘niet eerlijk’ worden gezien. Leer je deze kinderen te zien dat ‘eerlijk’ niet altijd een plaatsje heeft in het leven, leren ze deze rechtvaardigheid wat in te tomen

Kinderen met een grote denkgevoeligheid kunnen wat angstig of zorgelijk overkomen. Dat heeft direct verband met die denkgevoeligheid: ze kunnen vaak akelig goed voorspellen welke gevolgen een handeling heeft. Dat kunnen ze bij leuke dingen, maar zijn vooral getraind in het voorzien van ‘problemen’. Voor hen is het belangrijk om te onderzoeken hoe realistisch hun angsten en hun zorgen zijn. Dat valt in de praktijk toch vaak nog wel mee.

Boosheid

Boosheid horen we maar wat vaak van ouders. Hoe komt het toch dat deze snelle peuters/kleuters zo aangebrand kunnen reageren? Dat zit zo: een snelle 2-jarige ziet de wereld alsof hij al 4 is. Iedereen behandelt hem als 2-jarige. Dat is natuurlijk logisch voor het grootste deel van de wereld, maar niet voor de 2-jarige. Die voelt zich niet serieus genomen, en voilà: boosheid is ontstaan. Of de peuter kan heel veel risico’s inschatten en wordt daar angstig van. Ook dat kan boosheid opleveren. Of hij kan iets niet (meteen). Zo zie je dat boosheid heel gemakkelijk kan ontstaan

Jonge kinderen uiten hun boosheid vaak met veel geraas en getier. Niet omdat ze dat zo graag doen, ze hebben simpelweg nog niet zoveel andere manieren. Is dat vervelend? Ja, soms wel. Zeker als een kind huilt, gilt, boos is, angstig is voor veel dingen. Waar komt die boosheid vandaan? Dat kan veel oorzaken hebben, in het geval van jonge begaafde kinderen zien we met de regelmaat van de klok dat wanneer ze niet voldoende gezien worden, niet erkend of niet herkend worden, dat vaak leidt tot boosheid. Ook het zich alleen voelen kan leiden tot behoorlijke boosheid.

Je helpt het kind het beste door in ieder geval zijn boosheid te erkennen en daarnaast hemzelf te erkennen. Bij jonge kinderen zal het niet altijd meevallen te achterhalen of dit ook werkelijk het probleem is, het is altijd het proberen waard om het hier over te hebben. Wanner angst de oorzaak is van boosheid, dan is het zinvol om met het kind te achterhalen waar hij bang voor is. Zodra je dat weet, kun je starten met het weghalen van die boosheid. Ook in contact brengen met peers kan goed helpen bij het oplossen van boosheid.

Met het kind in gesprek gaan over de boosheid kan in bepaalde gevallen helpen. Niet altijd, want het zijn jonge kinderen en niet ieder kind is op jonge leeftijd goed in staat om zelf op een idee te komen waar zijn boosheid vandaan komt. Soms helpt het om een voorzet te geven en het kind een aantal opties te geven waar hij boos over zou kunnen zijn. Als angst de reden is tot boosheid, dan helpt het vooral om samen met het kind te kijken hoe realistisch zijn angst is. Kan het wel echt waar je bang voor bent? En als het echt kan: wat zou jij kunnen doen als het gebeurde? Door serieus in te gaan op deze vaak heftige gevoelens van het kind, laat je het kind weten dat je hem ziet en dat je interesse hebt in hem. Ligt het probleem daar dat het kind zich alleen en eenzaam voelt, dan is het zoeken naar een peergroup de oplossing.

Opvoeding

Opvoeding van een snelle peuter is niet altijd eenvoudig. Dit kind vraagt iets anders van zijn ouders dan de meeste opvoedkundigen vertellen. Dat leidt makkelijk tot strijd en patstellingen tussen ouder en kind. Dan kan het zomaar gebeuren dat de ouders de weg van de minste weerstand kiezen en gaan onderhandelen met hun jonge kind. Dat kan, maar heeft zijn grenzen. De ouders zijn nog altijd degenen die de regie mogen en moeten houden. Binnen die grenzen kunnen er keuzes worden voorgelegd aan het kind, passend bij de leeftijd en het kunnen van het kind.

Het lijkt misschien wat controversieel om de opvoeding mee te nemen in kaarten over ontwikkelingsvoorsprong. We hebben hier toch toe besloten omdat we best veel ouders zien worstelen hiermee. Dat heeft altijd effect op het hele systeem: op de ouders en op het kind. Je herkent wanneer er wat gedoe is in de opvoeding als een kind heel sterk aan een van de ouders hangt, letterlijk. Wil een kind de ouder niet loslaten, dan kan het zomaar zijn dat het kind enorm afhankelijk is van de ouder en het gevoel heeft gekregen dat hij zonder zijn ouder(s) niets kan. Zie je dat de ouder regelmatig namens het kind praat, dan kan het zomaar zijn dat je te maken hebt met een zogenaamde curling parent. Deze ouder wil alle moeilijkheden gladstrijken, zelfs als is het kind er nog niet tegenaan gelopen is. In zo’n geval is het beter voor het kind dat er meer afstand ontstaat tussen de ouder en het kind zodat het kind meer ruimte krijgt en zelfstandigheid kan oefenen. Dat bereik je door vooral in te zetten op samenwerking met de ouders om zo te proberen samen tot het inzicht te komen dat het kind niet alleen dingen zelf kan, maar ook echt zelf moet leren. Het kind heeft dan letterlijk meer verantwoordelijkheid nodig om te kunnen groeien.

Je bereikt dat door veelvuldig in overleg te zijn met de ouders. Zowel de ouders als het kind hebben het vertrouwen nodig om te gaan durven loslaten. Daarnaast heeft het kind oefening en bevestiging nodig: hij kan het echt wel zelf. De ouders kunnen bij dat proces wel wat hulp en uitleg gebruiken: voor hen is het net zo moeilijk om los te laten. Ze hebben immers het idee dat ze het kind het beste helpen door het zo stevig vast te houden. Herinner je altijd: ouders doen dit niet om problemen te creëren, mar juist uit liefde voor hun kind. Dat het niet altijd goed uitpakt mag jij hen, met de nodige voorzichtigheid, gaan vertellen.

Relatie

Kinderen met een grote ontwikkelingsvoorsprong hebben vaak behoefte aan een sterke, fijne relatie met andere kinderen, maar ook met de volwassenen om hen heen. Zij zoeken, vaker dan gebruikelijk, contact met de volwassenen om hen heen. Voor hen is een sterke relatie motiverend. Uit onderzoek is zelfs gebleken dat begaafde kinderen de relatie met hun ouders en leerkracht het allerbelangrijkste vinden. Voor ons volwassenen betekent dat, dat als we daarin moeit in steken, deze snelle kinderen veel voor ons willen doen. Bij ukIQ investeren we dan ook stevig in een goede relatie.

Bij kinderen met een grote voorsprong zie je vaak dat ze meer naar volwassenen toetrekken dan naar leeftijdgenoten. Dat doen ze omdat ze, voor hun gevoel, van de andere kinderen eigenlijk niet zoveel kunnen leren. In de pauzes, tussendoor, als er even iets niet zo lekker loopt, dan zie je ze bij een volwassene staan. Ze proberen steeds gesprekjes aan te knopen met de begeleiders, ze proberen de begeleiders bij hun spel te betrekken. Ze nemen verantwoordelijkheden over die niet bij hen horen, bijvoorbeeld door te zorgen voor andere kinderen. Ze vragen veel bevestiging bij de begeleiders. Dat doen ze om steeds het contact te bevestigen, maar ook omdat ze dingen willen leren van de volwassenen. Eigenlijk geeft het kind allemaal signalen af van eenzaamheid, van gebrek aan peers. Want de andere kinderen passen niet, dus wendt hij zich tot de volwassenen. Peers en erkenning dat het kind een ander traject volgt qua ontwikkeling helpen hier. Dat bereik je het beste door in ieder geval ‘volwassen’ taal te gebruiken. Daarmee voelt het kind zich in ieder geval gezien. Is het kind steeds volwassen verantwoordelijkheden aan het nemen, zoals ‘moederen’ over jongere kinderen, dan is het belangrijk om het kind te begrenzen. Jij bepaalt immers wat bij jouw verantwoordelijkheid hoort en wat niet. En bij een kind dat juist veel bevestiging vraagt is de remedie om hem positief te bekrachtigen, om duidelijk te maken dat hij zelf dingen kan. Daar hoort ook bij dat hij dingen mag gaan leren doen die buiten zijn comfortzone liggen, want dat is de enige manier waarop hij zelfvertrouwen kan opbouwen. Van jou heeft het kind aanmoediging nodig: ‘ik ga ervan uit dat je het zelf kunt; als het nog niet helemaal lukt, dan ben ik er om je te vangen’.

Angsten

Snelle peuters en kleuters kunnen stevige angsten ontwikkelen. Die angsten ontstaan doordat ze kunnen bedenken wat er allemaal fout zou kunnen gaan. Tegelijk zijn ze nog te jong zijn om een oplossing te kunnen bedenken. Hoewel ouders juist vaak iets te voorzichtig zijn en niet teveel uit willen leggen, helpt het geven van uitleg en informatie over de wereld vaak heel goed. Dat geeft hen rust. Daarbij is het belangrijk om te weten dat deze kinderen meer aankunnen dan je verwacht.

Peuters en kleuters die last hebben van die angsten laten dat zien door verzet. Ze willen iets pertinent niet en het kan zomaar zijn dat ze dat met veel boosheid laten zien. Let er dan op dat je de boosheid niet verwart met echte boosheid, maar dat er angst onder zit. Kinderen kunnen ook schrik of een angstige reactie laten zien. Dat is makkelijker te interpreteren, want angst is nu eenmaal gewoon angst. Ga je met ze in gesprek, dan kunnen sommige kinderen heel goed vertellen waarom ze bang of boos zijn. De opties die zij echter als realistisch in hun hoofd hebben, hoeven dat niet te zijn. In sommige gevallen zullen kinderen de benen nemen en wegrennen van de situatie waar ze in zitten, de opdracht die ze moeten doen of het moment waarop iets gebeurt. Wij moeten op zo’n moment vertrouwen uitstralen: ‘samen kunnen wij deze situatie gewoon aan’. Uiteraard is het erkennen van de angst altijd een prioriteit. Zeg nooit dat het kind niet bang hoeft te zijn want daarmee ontken je de angst van het kind. Hij ís al bang. Als het kind wat rustiger is, kun je met het kind gaan kijken hoe realistisch zijn angst wel of niet is. Het kind vragen: ‘denk jij dat dat kan?’ of. ‘helpt het om weg te rennen?’kan heel goed helpen.De angst zal niet meteen weg zijn, je legt wel een bodem waarop je kunt gaan bouwen aan het vertrouwen in jou en aan de vaardigheid om te overwegen of waar jij bang voor bent ook echt kan. Juist kinderen met een grote voorsprong hebben veel aan echte informatie. Dus uitleggen dat honden niet bijten is geen echte informatie. Uitleggen dat de meeste honden niet zullen bijten, maar dat het wel verstandig is om altijd voorzichtig te zijn is wel informatie waar een kind iets mee kan.

Zelfbeeld

Zelfbeeld is een heel complex en ingewikkeld begrip. En het is een heel belangrijk onderdeel in de ontwikkeling van een mens. Het zelfbeeld start al meteen bij de geboorte met ontwikkelen, als het kind wordt aangesproken door iedereen om hem heen. Om een passend zelfbeeld te kunnen ontwikkelen, heb je mensen om je heen nodig die jou een spiegel voorhouden. Die mensen moeten voldoende op jou lijken anders herken je jezelf niet in hen. Daarom is het voor kinderen met een grote voorsprong belangrijk om regelmatig eens kinderen om zich heen te hebben waar ze zich aan kunnen spiegelen.

Je zelfbeeld gaat je hele leven met je mee. Daarom vinden wij het zo belangrijk om daar al jong aan te werken. Je bouwt het maar een keer op en dan is het wel fijn dat je een passend zelfbeeld bouwt. We spreken van een passend zelfbeeld omdat het beeld dat het kind van zichzelf heeft, ongeveer overeen moet komen met dat wat het kind werkelijkheid kan en wie hij in werkelijkheid is. Dat kun je alleen goed opbouwen wanneer je reflectie krijgt van anderen, die past bij wie jij bent en bij wat jij kunt. Een kind dat al heel veel kan en geen enkele reflectie krijgt op wat hij doet en kan, of negatieve reflectie krijgt op wat hij doet en kan, kan onmogelijk een passend zelfbeeld opbouwen. Dat is precies waarom we een peergroup als zo belangrijk zien. Wat zie je als die opbouw niet zo goed verloopt? Dat loopt van helemaal niet tot aan enorm de clown uithangen of heel druk gedrag. Er zijn kinderen die na verloop van tijd niets meer zeggen en niets meer doen omdat ze te weinig reactie krijgen van hun leeftijdsgenoten. Dan zie je niets bijzonders meer aan het kind. Je hoort het wel van de ouders, wanneer ze je vertellen dat het beeld wat jij hebt van het kind, totaal niet overeenkomt met jouw beeld. Als je opmerkt dat een kind erg buiten de groep staat/valt, dan kun jij als volwassene uiteraard altijd nog wel iets doen. Oprechte interesse in het kind, echt willen weten wie hij is helpt bij het ontwikkelen. Hoewel het heel belangrijk is dat kinderen groeien samen met hun leeftijdsgenoten, is het altijd nog beter dat jij het kind helpt als die ontwikkeling niet automatisch verloopt of niet passend is. Die oprechte interesse van jou werkt bij het kind dat zich net zo gedraagt als leeftijdgenoten, maar eigenlijk verder is in de ontwikkeling, dat geldt voor het kind dat boos is, het kind dat de clown uithangt, het kind dat zichzelf afzondert, dat is altijd nog beter dan het kind maar laten. Daarnaast probeer je samen met de ouders op zoek te gaan naar een peergroup, binnen of buiten je opvang of school. Op school maak je heel goed duidelijk dat jij het kind echt wilt leren kennen. Spreek je het kind aan, wees dan duidelijk in wat je ziet en wat je denkt, en laat ruimte voor het kind om aan te geven als wat jij denkt niet klopt. En natuurlijk helpt het heel goed als je samen met de ouders en het kind op zoek gaat naar interesses van het kind. Dan kun je die inzetten om te werken aan het zelfbeeld van het kind.

Zoals je hebt kunnen lezen, zijn er eigenlijk steeds een paar thema’s die terugkomen. Aan de ene kant lijkt het daardoor ingewikkeld om te bepalen wat je nu precies moet doen, tegelijkertijd is het daardoor ook eenvoudiger: als je ziet dat een probleem of een uitdaging ontstaat omdat het kind behoefte heeft aan peers, dan is dus de belangrijkste stap om op zoek te gaan naar peers. En gelukkig hoef je dat niet in je eentje te doen: de ouders kunnen je daarbij helpen, en uiteraard kun je op zoek naar een ukIQ peergroup in jouw buurt. En ben je door deze waaier enthousiast geworden en heb je zin gekregen om dit zelf echt goed in de vingers te krijgen? Dan ben je natuurlijk welkom om je in te schrijven voor de opleidingen!

Je kunt mailen naar ukiq@ukiq.nl of kijken op onze pagina voor opleidingen.